Rijmpjes
Rijmpjes uit vroeger dagen
Jan Luiken , 1712
- Het molentje
Indien het onderjaarig KindWil, dat zyn Molentje zal draaijen,
Zoo loopt het lustig tegen wind,
En laat zyn kaakjes rood bewaaijen:
ô Tegen wind, en tegen stroom,
Gy maakt de Oude kind’ren vroom.
- Het houten stokpaard
D’onnooz’le ryd op ‘t houten Paard,Met by zyn voetjes op de aard,
Waar over ‘t beter weeten lachten:
ô Houten Paard, van werelds goed,
Waar op de Ruiter gaat te voet,
Gy zyt tot spot, en tot verachten.
- De Trommel
Het Kindje speelt vast op de Trom,En weet het zelver niet waarom;
Als om te raazen, en te roeren:
Zo raast het groote Algemeen,
En niemant komt ‘er op de been,
Om tegen ‘t quaade kryg te voeren.
Hieronymus van Alphen , 1778
- Mijn spelen is leeren, mijn leeren ik spelen,En waarom zou mij dan het leeren verveelen?
Het lezen en schrijven verschaft mij vermaak.
Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor boeken;
Ik wil in mijn prenten mijn tijdverdrijf zoeken,
‘t Is wijsheid, ‘t zijn deugden, naar welken ik haak.
- De drijftol
Nooit loopt mijn drijftol zonder slagen;
Want houd ik op, dan loopt hij niet.
Ik heb in al dat slaan verdriet,
En zal om ander speelgoed vragen.
Maar is ‘t ook zoo met Flipje niet?
Ja; had ik nimmer slaag te vreezen,
‘k Zou zelden in mijn boeken lezen,
En dat geeft vader ook verdriet.
Foei dat ik van een tol moet leren,
Met vlijt te werken zonder dwang.
‘k Wil tot zijn straf, mijn leven lang,
Geen ander speelgoed gaan begeren.
Pieter ‘t Hoen , 1778
- De verjaaring
Vaderlief, nu ben ik jaarig,
Wees niet kaarig
Op uw lieve kleine Jan.
‘k Ben nu heden
In mijn tiende jaar getreden,
Nu word ik wel ras een man.
‘k Wil geen speelgoed meer verzoeken;
Koop mij boeken ;
‘k Weet dat gij dat gaarne doet.
‘k Zal dan leeren
Alles wat gij zult begeeren,
En mij nuttig wezen moet.
C.E.van Koetsveld , 1858
- Leeren spelen
‘k Las laatst in een verzenboekje,
Dat het leeren spelen is,
´k Vind toch: wie dat heeft geschreven,
Is de plank wel verre mis.
Ik ten minste, zal niet zeggen;
” ‘t Is mij altoos even wel,
‘t Zij ik binnen in de school ben,
Of daar buiten bij het spel,”
‘k Weet: ‘t is nuttig om te leeren;
Daarom doe ik het met vlijt,
Opdat ik wat meer zou weten
In mijn ‘verd’ren levenstijd.
Maar ik wil het niet ontkennen,
Dat mij ‘t leeren soms verdriet
Als de lieve zon van buiten
Door de doffe ruiten ziet.
Of als ‘s winters ar en sleden
Langs de schooldeur henen gaan,
En daar buiten zooveel menschen
Zwieren langs de gladde baan
ô Dan ruil ‘k voor één paar schaatsen
Graag mijn boeken, lei en inkt,
En het is de klok van twaalef,
Die mij ‘t liefst’ in de ooren klinkt.
Vader! ‘k Wil toch vlijtig leeren,
Maar geloof mij: dat’s toch mis,
Heusch!…ik ken niet éénen jongen,
Wien het leeren spelen is.