Image Image Image Image Image Image Image Image Image Image
Scroll to top

Top

Buiten spelen met 'bikkels'

bikkels 1 Bikkelen

In het oude Griekenland werden de kootjes van schapenpoten ‘astragaloi’ genaamd, gebruikt om de toekomst te voorspellen. Zij deden ook als dobbelstenen dienst en bovendien voor een spel dat ook nu nog bestaat en dat bij ons “bikkelen” wordt genoemd.

Op oude Griekse vazen ziet men zowel goden als mensen met de botjes spelen en ook in de Ilias en de Odyssee van Homeres komt men dergelijke spelen tegen. Het lijkt echter waarschijnlijk dat het spel van Aziatische oorsprong is. De Romeinen hebben het bikkelen op hun vele veldtochten in allerlei landen ingevoerd; maar ook is het een traditioneel spel in andere delen van de wereld – van Rusland tot Polynesië- waar de Romeinen nooit zijn geweest. Een moderne vorm van het bikkelspel vind men bij schoolkinderen over de hele wereld.

 

Spelregels

Bikkelen kan door twee of meer kinderen worden gespeeld. Het spel bestaat uit verschillende ´figuren´ die worden gemaakt door het gooien en vangen van de bikkels in een vastgestelde volgorde. De namen van de figuren kunnen in bepaalde streken verschillen, maar de meeste bewegingen zijn over de gehele wereld dezelfde. Hieronder beschrijven we enkele van de meest voorkomende.

Een elementaire en zeer oude `figuur`is te zien op een Romeins fresco uit Pomeji. De speler gooit vijf bikkels tegelijk de lucht in en probeert ze boven op de rug van de hand te vangen. Daarna gooit hij ze opnieuw op en vangt ze in de palm van zijn hand. De score die de speler daarbij behalen kan, wordt gebruikt om de beurt vast te stellen bij het vormen van de overige figuren.

Om de figuur `enen` te spelen goot de speler de vijf bikkels op de grond. Hij pakt er één op, de `boer`; hij gooit hem in de lucht, pakt snel een van de bikkels van de grond en vangt daarna de opgegooide bikkel in dezelfde hand op. Hij legt de opgenomen bikkel in zijn andere hand, gooit de boer op en probeert weer een andere bikkel van de grond te nemen voor hij de boer vangt; dit gaat zo door tot alle vier de bikkels zijn opgeraapt. Laat hij een bikkel vallen, vangt hij de boer niet op of verschuift hij een andere bikkel van de grond, dat is zijn beurt voorbij en moet hij bij de volgende beurt opnieuw `enen` maken voordat hij aan een volgend figuur mag beginnen.

Daarna komen de `tweeën` aan de beurt; nu moet een speler proberen twee bikkels op te rapen voor hij de boer opvangt; daarna `drieën`, waarbij hij er drie moet oprapen, en tenslotte `vieren`, waarbij alle bikkels moeten worden opgeraapt.

Bij “Onder de brug” gooit de speler de vijf bikkels op de grond. Met een hand maakt hij een boogje door zijn wijsvinger en duim met de toppen tegen de grond te houden. Hij vormt het bruggetje dicht bij de bikkels. Hij pakt de boer, gooit hem op en terwijl die in de lucht is probeert hij één van bikkels door het boogje te schieten voordat hij de boer vangt. Dit doet hij tot alle vier de bikkels eenmaal door het boogje zijn gegaan. Wanneer dat hem gelukt is, probeert hij hetzelfde met `tweeën`, `drieën`en `vieren`. (twee paar, drie en één en tenslotte vier bikkels tegelijk door de boog).

Een variant van “onder de brug” noemt men “de stallen”. Een hand wordt met gespreide vingertoppen op de grond geplaatst. Wanneer de boer wordt opgegooid moet er telkens een bikkel in de `stal` worden gemikt (de ruimte tussen de vingers). Daarna moeten de bikkels één voor één uit de `stallen` worden gehaald.

“‘Pad in het gat” is een soortgelijk figuur; de speler legt weer een hand op de grond, maar nu maakt hij een gaatje door wijsvinger en duimtop tegen elkaar te houden. Bij elke gooi probeert hij nu de bikkels één voor één in het gaatje te schieten. Daarna haalt hij zijn vingers weg en probeert de vier bikkels tegelijk op te pakken voor hij de boer vangt.

Versjes die erbij werden gezongen:

Zwart Willemijntje

zat achter ´t gordijntje

zij waste haar hand met water af

zij droogde ze aan den handdoek af

zij nam er een van de tafel af

Anne de pop, ik raap je op

Anne de peer, ik leg er een neer

Moeder de vlo, die bijt mij zo

Die bijt me zeer,

ik leg er een neer.

ik bouw een huisje

van kalk een kluisje

van kalk en steen

daar gooi ik een bikkel heen